In het algemeen moet bij de volgorde van de plaatsing van materialen rekening worden gehouden met hun waterdampdoorlaatbaarheid, ze moeten worden geplaatst van de meest luchtdichte (warme kant) naar de meest open (koude kant – zolder), om het risico van interne condensatie te voorkomen.
De vloerafwerking moet meer dampdoorlatend zijn dan het dampscherm. Minstens 6 keer meer doorlaatbaar, idealiter 15 keer.
Meerlagige structuur
Bij gebruik van verschillende isolatielagen moet de meest dampopen isolatie zich aan de kant van de zolder bevinden.

© Dialoog vzw
- Vloerplaat
- Meest dampopen isolatie(bijvoorbeeld: houtwolmatten)
- Minst dampopen isolatie(bijvoorbeeld: polyurethaanplaten)
- Dampscherm
- Plafondpaneel
Als de minst dampopen isolatie zich echter aan de kant van de zolder bevindt, moet ervoor gezorgd worden dat de R-waarde ervan (thermische weerstand) 1,5 keer hoger is dan die van de kant van de verwarmde ruimte.

© Dialoog vzw
- Vloerplaat
- Minst dampopen isolatie (bijvoorbeeld: polyurethaanplaten) met R2-waarde ≥ 1,5 keer de R1-waarde
- Minst dampopen isolatie(bijvoorbeeld: houtwol) met R1-waarde
- Dampscherm
- Pleister op latwerk
Om een bestaande isolatie te versterken, is het mogelijk om een beperkte isolatielaag onder het dampscherm toe te voegen: de thermische weerstand R van de isolatie boven het dampscherm moet minstens 1,5 keer hoger zijn dan die van de isolatie eronder. Deze methode wordt afgeraden voor vochtige ruimtes.

© Dialoog vzw
- Vloerplaat
- Isolatiemet een R2-waarde ≥ 1,5 keer de R1-waarde
- Dampscherm
- Isolatiemet R1-waarde
- Plafondpanelen